TKP online, jaargang 2021, nummer 1: januari-maart

Wanneer is iemand klaar om naar een lager beveiligingsniveau te gaan? Een onderzoek naar de toepasbaarheid van DUNDRUM-3 en DUNDRUM-4 in de forensische psychiatrie

Petra Habets, Inge Jeandarme

SAMENVATTING: 

In België is er nog geen systematische en gestructureerde manier beschikbaar om in te schatten wanneer een persoon met een forensisch statuut klaar is om door te stromen naar een lager beveiligingsniveau of naar de reguliere zorg. De DUNDRUM-toolkit is een gestructureerd klinisch beoordelingsinstrument dat hiervoor gebruikt kan worden. Subschalen van de DUNDRUM-toolkit brengen de voortgang van de behandeling (DUNDRUM-3) en de mate van herstel (DUNDRUM-4) in kaart op basis van de scores van het behandelteam evenals op basis van de scores van de patiënt zelf (zelfinvulversie). Wij onderzochten de toepasbaarheid van deze twee subschalen en de ervaringen van de gebruikers in de Vlaamse forensische context (high en medium security). Vergeleken met de scores in de high security, waren de verschillen tussen de scores van de psychologen en de patiënten in de medium security kleiner. In deze populatie had zowel het DUNDRUM-3- en het DUNDRUM-4-eindoordeel van de psycholoog als de score van de patiënt een voorspellende waarde voor de transfer naar een lager beveiligingsniveau.
Voor de patiënten in high security hadden de scores geen voorspellende waarde. Het instrument werd goed ontvangen; er werden voornamelijk opmerkingen gemaakt over woordgebruik en zinsbouw. Hoewel verder onderzoek met een grote steekproef en een langere follow-up nodig is, kunnen we stellen dat de Nederlandstalige versie van DUNDRUM-3 en -4 klaar is voor gebruik in de Vlaamse forensische context.

Trefwoorden: beveiligingsniveau, DUNDRUM-3, DUNDRUM-4, forensische psychiatrie

Referentie: Tijdschrift Klinische Psychologie, 51(1), 52-70

Lees hier het volledige artikel

Casusbespreking: elektronisch patiëntendossier 

Karel De Witte, Axel Liégeois

Om de lezers van het Tijdschrift Klinische Psychologie (TKP) te ondersteunen in het ethisch
en deontologisch correct handelen, zullen we regelmatig een casus bespreken. Daarbij putten
we uit de casussen die aan de Vlaamse Vereniging van Klinisch Psychologen (VVKP;
deontologie@vvkp.be) voorgelegd worden. De casusbespreking bestaat uit twee delen. Ten
eerste resumeren we de belangrijkste deontologische richtlijnen en informatiebronnen
over de behandelde problematiek en vragen we enkele collega’s die met ethische en deontologische
kwesties vertrouwd zijn om advies en voegen die adviezen samen. Vervolgens
bouwen we een systematisch ethisch advies op aan de hand van een relationeel ethische
visie op de problematiek.

Referentie: Tijdschrift Klinische Psychologie, 51(1), 4-12

Lees hier het volledige artikel

Mindfulness: voorbij de hype. De betekenis voor preventie en de klinische praktijk

Lydia Castiglione

Zowat iedereen heeft het woord ‘mindfulness’ weleens horen vallen, heeft er iets over gelezen
of kent iemand die een cursus volgde. In Angelsaksische landen wordt het woord in het
dagelijkse taalgebruik soms gebruikt als synoniem voor ‘met aandacht’. Het is dus allemaal
niet meer zo nieuw en trending. Dat is ook te zien aan het dalende aantal inschrijvingen
voor de groepstrainingen in mindfulness, zowel in België als Nederland. Tegelijkertijd zijn
mensen nog steeds op zoek naar verstilling en ze blijken hun weg ook online te vinden.
Zo heeft de app Insight Timer (een applicatie waar experts meditaties delen) maar liefst
vijftien miljoen gebruikers. In dit artikel lichten we het concept ‘mindfulness’ toe, staan
we stil bij een aantal toepassingen in het werkveld en sluiten we af met een kritische noot.

Referentie: Tijdschrift Klinische Psychologie, 51(1), 14-21

Lees hier het volledige artikel

Hoe een ABC-mindset de klinische praktijk kan verrijken. Inzichten en concrete handvatten vanuit de zelfdeterminatietheorie 

Katrijn Brenning, Nathalie Coorevits, Jolene Van der Kaap-Deeder, Maarten Vansteenkiste

Dit artikel gaat nader in op de klinische relevantie van de zelfdeterminatietheorie (ZDT; Ryan & Deci, 2017; Vansteenkiste & Soenens, 2015), een toonaangevende theorie over motivatie, persoonlijke groei en psychosociaal welzijn. Hoewel de empirische evidentie voor die theorie heel overtuigend is, bestaan er tot op heden weinig concrete toepassingen in de praktijk. Positieve en verrijkende ervaringen op basis van de ZDT in de eigen klinische praktijk stimuleerden ons om de brug tussen theorie en praktijk te slaan. In wat volgt, gaan we eerst nader in op de psychologische basisbehoeften en hun cruciale rol voor het psychische welzijn van mensen. Daarna wordt uitvoerig aandacht besteed aan de manier waarop die psychologische basisbehoeften aandacht kunnen krijgen in de hulpverleningspraktijk.
We nemen hiervoor concrete casussen als uitgangspunt. In dit artikel richten we ons specifiek op de doelgroep volwassenen, hoewel de concrete toepassing even vruchtbaar kan zijn voor kinderen en jongeren (zie: Verstuyf et al., 2014).

Referentie: Tijdschrift Klinische Psychologie, 51(1), 22-34

Lees hier het volledige artikel

Wat is een fantasme? Enkele toepassingen op het oeuvre van Marnix Gijsen

Firmin Asma

Een fantasme, als psychoanalytisch begrip, is een min of meer bewuste voorstelling die
de persoonlijkheid structureert en die tevoorschijn komt onder andere in dromen, versprekingen,
symptomen, creatief werk, een affectieve keuze of een beroepskeuze. Tijdens
de psychoanalytische kuur tracht de analyticus fantasmen op te sporen, te analyseren en
door te werken in de overdracht.
Volgens Laplanche en Pontalis (1973) gaat het bij een fantasme om een scenario, meestal
visueel van aard, dat samengebald kan worden in één zin of in een scène waarbij de persoon
zelf steeds aanwezig is, zelfs als het gaat om oerfantasmen. En steeds is het zo dat
er niet een object gerepresenteerd wordt, maar een subject. Het is een visuele sequentie
waarvan het subject deel uitmaakt en waarin het verschillende rollen kan spelen. Het fantasme
is tevens een vervulling van een wens waarbij het verlangen verschillende defensieve
operaties kan ondergaan, zoals het zich keren tegen de persoon zelf, omkering in
het tegengestelde, ontkenning en projectie. Zo plaatste een van mijn patiënten zich in zijn
verbeelding op een scène in een slipje dat eerder een meisjesslip dan een mannenslip leek.
Zo gekleed vertoont hij zich aan een groep jonge zwarte mannen, die opgewonden worden
terwijl ze naar hem kijken. Hij plaatst zich op de scène als een exhibitionist en plaatst de
zwarte mannen in de positie van voyeurs. Voyeurisme en exhibitionisme gaan hier samen.
Oerfantasmen zijn typische fantasmatische structuren die het intra-uteriene leven, de
oerscène, de castratie en de seductie betreffen (Laplanche & Pontalis, 1973). Het fantasme
van de seductie of de verleiding verwijst naar het begin van en het ontluiken van de seksualiteit.
In het fantasme van de fallus komt het ontstaan van het verschil in de geslachten
aan bod; het al of niet hebben van de fallus. In de oerscène wordt het ontstaan van het
subject verbeeld. Persoonlijk denk ik dat het fantasme van de castratie niet bestaat, omdat
het onbewuste geen negatie kent. Maar het fantasme van de fallus is bij het jonge kind al
aanwezig, waarbij de fallus toegedicht wordt aan iedere persoon, zowel aan meisjes als aan
jongens en zowel aan vrouwen als aan mannen.

Referentie: Tijdschrift Klinische Psychologie, 51(1), 36-45

Lees hier het volledige artikel

De ondraaglijke lichtheid van supervisie

Ilse Devacht

In deze bijdrage nodig ik u als collega uit tot reflectie over de supervisie aan teams en aan
beginnende collega’s. Ik schreef deze tekst, mogelijk beïnvloed door deze coronatijden, als
reflectie na de suïcide van een van onze jongeren die opgenomen was op een psychiatrische
afdeling voor jongvolwassenen. Door het delen van mijn les in nederigheid meen ik geen
betoog voor of tegen iets te houden. Wel nodig ik u uit om in de ‘brij’ die psychiatrische
zorg en ook de supervisie erover soms zijn, mee te kijken in een van de mogelijke spiegels.

Referentie: Tijdschrift Klinische Psychologie, 51(1), 46-51

Lees hier het volledige artikel