Persoonlijkheidsdisfunctioneren bij persoonlijkheidsstoornissen en bij persoonlijkheidsstoornissen met een ernstige psychische aandoening
Irene Dijkman, Agnes Scholing, Bauke Koekkoek, Han Berghuis
In de Nederlandse geestelijke gezondheidszorg komen patiënten met een ernstige persoonlijkheidsstoornis vaak niet in aanmerking voor de gebruikelijke evidencebased behandelingen. Deze groep voldoet zowel aan de criteria voor een persoonlijkheidsstoornis als aan de criteria voor een ernstige psychische aandoening (EPA). Recent werd in Nederland een alternatieve behandeling ontwikkeld voor deze groep. Empirische kennis over de onderliggende persoonlijkheidspathologie kan bijdragen aan het optimaliseren van dergelijke behandelinitiatieven. Wij deden onderzoek naar het verschil in ernst en aard van het persoonlijkheidsdisfunctioneren bij patiënten met persoonlijkheidsproblematiek, die al dan niet voldeden aan de criteria voor EPA. Aan de hand van geoperationaliseerde criteria voor EPA werden patiënten ingedeeld als lijdend aan persoonlijkheidsstoornissen (PS) dan wel persoonlijkheidsstoornissen met EPA (PS EPA). Het persoonlijkheidsdisfunctioneren
in beide groepen werd gemeten met de Severity Indices of Personality Problems (SIPP-118).
Twee analyses werden uitgevoerd: multivariate variantieanalyse zonder en met controle voor ernst van de actuele psychische klachten. 109 patiënten namen deel aan het onderzoek, onder wie 61 patiënten PS EPA. De resultaten toonden een verschil in ernst van persoonlijkheidsdisfunctioneren tussen beide groepen (ernstiger bij PS EPA), waarbij dat verschil tot uitdrukking kwam in ernstigere stoornissen in het Zelf en niet in ernstigere stoornissen in het Interpersoonlijk Functioneren (aard van het persoonlijkheidsdisfunctioneren). Het verschil in persoonlijkheidsdisfunctioneren tussen beide groepen kon worden verklaard door de ernst van de actuele psychische klachten wanneer daarvoor werd gecorrigeerd. PS EPA leed dus vooral aan
meer en ernstiger actuele psychische klachten, eerder dan aan ernstiger persoonlijkheidsdisfunctioneren.
Trefwoorden: ernstige psychische aandoening, EPA, persoonlijkheidsdisfunctioneren, SIPP-118
Referentie: Tijdschrift Klinische Psychologie, 49(4), 310-326
Hier leest u het volledige artikel
Psychofysiek werken en ervaringsgericht leren met jongeren
Mieke Matthyssen, Jan Naert
Inleiding:
Kinderen en jongeren in kwetsbare situaties bereiken, is niet makkelijk. Ook als het wel lukt, betekent dit niet dat de manier waarop de interventies vorm worden gegeven, goed aansluit bij de behoeften die jongeren ervaren. Blijkbaar zit er ruis op de verhouding tussen hulpverlening en hulpvragers. In de zoektocht naar verbetering zien we de laatste jaren zowel vanuit preventieve als therapeutische hoek een toegenomen interesse in het psychofysiek werken met jongeren. In dit artikel gaan we daar nader op in.
Referentie: Tijdschrift Klinische Psychologie, 2019, 49(4), 252-259
Positief opvoeden in de pleegzorg. Video-feedback Intervention to promote Positive Parenting - Foster Care (VIPP-FC): theorie en casuïstiek
Delphine West, An Roelands, Frank Van Holen, Johan Vanderfaeillie
In dit artikel bespreken we de Video-feedback Intervention to promote Positive Parenting – Foster Care (VIPP-FC; Juff er, Struis, Werner, & Bakermans-Kranenburg, 2017). Eerst wordt de theoretische achtergrond en basis voor het ontstaan van deze interventie geschetst. Vervolgens wordt beargumenteerd waarom hechtingsgedrag en sensitiviteit bij pleegkinderen belangrijk zijn. Daarna beschrijven we de opeenvolgende stappen in het protocol van de interventie, telkens geïllustreerd met een casus.
Referentie: Tijdschrift Klinische Psychologie, 49(4), 261-272
Het nieuwe decreet geestelijke gezondheid: gevolgen voor de praktijk en organisatie van de geestelijke gezondheidszorg
Kathleen De Cuyper, Chantal Van Audenhove
Inleiding:
Op 5 april heeft de Vlaamse overheid een nieuw Decreet betreffende de organisatie en ondersteuning van het geestelijke gezondheidsaanbod uitgevaardigd (Vlaamse Regering, 2019). Dat decreet – kortweg decreet geestelijke gezondheid – opent een aantal nieuwe perspectieven voor een betere en meer toekomstgerichte geestelijke gezondheidszorg (ggz) in Vlaanderen. In dit artikel schetsen we de achtergronden van waaruit het nieuwe beleid zich heeft ontwikkeld. Vervolgens vatten we de belangrijkste elementen van het nieuwe decreet samen. Daarna lichten we de noodzakelijke hervormingen van de ggz toe die de Vlaamse overheid met deze nieuwe beleidsmaatregelen wil faciliteren, evenals de uitdagingen – ook voor de klinisch psychologen – die ermee gepaard gaan (De Cuyper, Van Ingelgom, & Van Audenhove, 2018). In een afsluitende paragraaf plaatsen we het decreet geestelijke gezondheid binnen het geheel van de beleidskeuzes die de Vlaamse en federale overheid voor de (geestelijke) gezondheids- en welzijnssector de voorbije jaren hebben gemaakt.
Tijdschrift Klinische Psychologie, 2019, 49(4), 273-289
De draden en mazen van geestelijke gezondheidsnetwerken
Bob Cools
De globale doelstelling van het nieuwe Decreet betreffende de organisatie en ondersteuning van het geestelijke gezondheidsaanbod (Vlaamse Regering, 2019) is “in samenwerking met de gebruiker, de context, de bevolking, en de professional als gelijkwaardige partners, de geestelijke gezondheid te verbeteren” (art. 3). Daartoe wordt onder meer een juridisch kader geïnstalleerd voor de geestelijke gezondheidsnetwerken1 (gg-netwerken), die tot op heden binnen een experimenteel kader functioneren. Het denken vanuit voorzieningen moet plaatsmaken voor ‘netwerkdenken’. In dit artikel vragen we ons vanuit de praktijk af of dit decreet garanties biedt om die doelstelling te realiseren. Wat zijn de draden (sterktes/kansen) en de mazen (zwaktes/valkuilen) van die gg-netwerken en hun juridische onderbouw?
Referentie: Tijdschrift Klinische Psychologie, 49(4), 290-300
De psycholoog-psychodiagnosticus als poortwachter van het weten
Jos Peeters
Inleiding:
Het boek Psychodiagnostische besluitvorming: deskundig oordelen in de klinische praktijk van Cilia Witteman, Laurence Claes, en Paul Van der Heijden (2017) is niet alleen een topwerk voor de psychodiagnosticus, maar voor elke psycholoog. Het boek gaat vooral over ‘oordelen en beslissen’ en over alles wat daarmee mis kan gaan. En dat is veel. Het boek plaatst vraagtekens bij ‘alles wat we weten of menen te weten’ over onze cliënten, onze collega’s en, erger nog, over onszelf. De auteurs stellen zich bescheiden op, maar het boek geeft aanleiding tot heel wat bedenkingen, niet alleen over psychodiagnostiek, maar over de hele hulpverleningswereld. Meer nog, de bedenkingen gaan van het wetenschapsfilosofische uiterste tot zeer drastische en praktische voorstellen voor het dagelijks hulpverleningswerk. In dit artikel komt eerst een overzicht van het boek aan bod, om vervolgens in te gaan op de bedenkingen. Het leidt onherroepelijk tot een opwaardering van de psycholoog-psychodiagnosticus als poortwachter van het weten.
Referentie: Tijdschrift Klinische Psychologie, 49(4), 301-309