De effectiviteit van psychoanalytische therapie

Patrick Luyten, Benedicte Lowyck

SAMENVATTING
Deze bijdrage biedt een overzicht van de effectiviteit van verschillende vormen van
psychodynamische therapie (PT), waarbij de focus ligt op gerandomiseerde klinische
trials. Studies tonen aan dat PT bij volwassenen een effectieve behandelvorm is voor
een aantal specifieke psychiatrische aandoeningen, zoals depressie, angststoornissen,
eetstoornissen, somatische en functioneel somatische stoornissen, middelenmisbruik
en persoonlijkheidsstoornissen. Kortdurende psychodynamische therapie (KPT) is bij die
aandoeningen even effectief als andere empirisch ondersteunde vormen van psychotherapie
en medicatie. Bovendien zijn er aanwijzingen dat KPT bij depressie en angst
tot minder terugval op lange termijn leidt dan medicatie. Langerdurende psychodynamische
therapie (LPT) lijkt vooral aangewezen bij complexe en vaak chronische
psychische problemen, vooral omdat die behandelvorm samengaat met behoud van en
verdere verbetering op langere termijn. LPT is ook effectiever dan kortdurende psychotherapie
bij die problemen. Hetzelfde geldt wellicht voor de klassieke psychoanalyse
(PA ), hoewel hier meer onderzoek vereist is. Ook bij kinderen en adolescenten is er
toenemende wetenschappelijke evidentie voor de effectiviteit van psychodynamische
behandelingen en preventieprogramma’s. Een aantal recente studies ondersteunt ook
de kosteneffectiviteit van PT, vooral op langere termijn, maar ook hier is meer onderzoek
vereist. Zoals bij alle vormen van psychotherapie ligt waarschijnlijk een complex
samenspel van gemeenschappelijke en therapiespecifieke factoren aan de basis
van de effecten van PT. De empirische onderbouwing van PT vertaalt zich ook in een
toenemende rol van PT in behandelrichtlijnen. PT dient dan ook blijvend in onderwijs,
opleiding en onderzoek ondersteund te worden. Hierdoor wordt ook de keuzevrijheid
voor patiënten versterkt, wat hun behandeling enkel maar ten goede kan komen, zoals
ook het grootschalige Improving Access to Psychological Therapies (IAPT)-programma
in het Verenigd Koninkrijk aantoont.

Referentie: Tijdschrift Klinische Psychologie, 2016, 49(4), 271-288

Hier leest u het volledige artikel

Gezinsveerkracht na de diagnose kinderkanker: van onderzoek naar praktijk 

Marieke Van Schoors, Trui Vercruysse, Liesbet Goubert, Lesley L. Verhofstadt

SAMENVATTING
Dit artikel beschrijft de wetenschappelijke evidentie voor gezinsveerkracht na een
diagnose kinderkanker en wat de betekenis daarvan is voor de psycho-oncologische
praktijk. Vijf databanken werden doorzocht teneinde alle relevante wetenschappelijke
literatuur te detecteren. 85 artikels voldeden aan de inclusiecriteria en werden opgenomen
in deze review. De onderzoeksresultaten tonen aan dat de meeste gezinnen
veerkrachtig reageren na een diagnose kinderkanker, meer bepaald op het vlak van cohesie,
sociale steun en algemeen gezinsfunctioneren. Daarbij aansluitend zien we dat
er in de hedendaagse pediatrisch-oncologische praktijk in Vlaanderen meer aandacht
komt voor het gezin, de individuele sterktes en de gezinsveerkracht.

Referentie: Tijdschrift Klinische Psychologie, 2016, 49(4), 289-301

 Hier leest u het volledige artike

De complexiteit van klinische psychodiagnostiek vraagt methodologische diversiteit

Nicole Vliegen, Karin Hannes, Patrick Meurs

SAMENVATTING
In dit artikel stellen we een recente evolutie in de psychodiagnostiek op het vlak van
de samenstelling van de psychodiagnostische toolbox in vraag. De diagnostische instrumenten
die op kwalitatieve methoden zijn gebaseerd, zijn zowel in de opleidingen
psychologie als in het werkveld van de klinisch psycholoog steeds meer ondervertegenwoordigd,
ja zelfs afwezig.
We beschrijven een aantal veelgehoorde misvattingen over kwalitatieve methoden
in het psychodiagnostische onderzoek en bieden handvatten voor het analyseren van
diagnostische informatie die op basis van kwalitatieve methoden wordt verkregen.
We benadrukken ook het belang van methodische diversiteit in de psychodiagnostiek.
Die diversiteit laat toe om flexibel, afhankelijk van de diagnostische vragen die zich
aandienen, voor de meest geëigende testinstrumenten of methoden te kiezen.

Referentie: Tijdschrift Klinische Psychologie, 2016, 49(4), 302-316

Hier leest u het volledige artikel

De geestelijke gezondheid van vluchtelingen: een repliek op het rapport van de Nederlandse Gezondheidsraad

Melina Lopez

De huidige asielcrisis gaat gepaard met grote aantallen migranten die de overtocht naar Europa
met hun leven moe(s)ten bekopen. Die taferelen lieten niemand onberoerd. Bovendien
was Europa in 2015 niet voorbereid op zo’n omvangrijke stroom vluchtelingen.
Hoewel de cijfers op de website van het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en
de Staatlozen (http://www.cgvs.be/nl) sinds 2016 een daling in de asielaanvragen laten zien,
waarbij er in de maand april zelfs sprake was van een grote daling,1 verwacht men toch dat
de toestroom van vreemdelingen de komende jaren groot zal blijven, onder meer als gevolg
van gezinshereniging. Die situatie plaatst de Europese landen voor heel wat uitdagingen.
Tegen die achtergrond achtte de Nederlandse Gezondheidsraad het nodig om de Nederlandse
minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport te adviseren omtrent de geestelijke
gezondheid van vluchtelingen in het algemeen, al baart de geestelijke gezondheid van de
nieuwe kandidaat-vluchtelingen de Nederlandse Gezondheidsraad momenteel de meeste
zorgen. De geestelijke gezondheidstoestand speelt ook een sleutelrol bij de mogelijkheden
tot participatie van asielzoekers met een verblijfsvergunning en van mensen die tijdelijk in
Nederland mogen verblijven. Participatie is de belangrijkste doelstelling van het Nederlandse
kabinet als antwoord op de uitdagingen waarmee Europa geconfronteerd wordt.2
Het zogenaamde briefadvies aan de minister (Gezondheidsraad, 2016) is in de eerste plaats
gebaseerd op een achtergrondstudie die in opdracht van de Gezondheidsraad door onderzoekers
van de afdeling Sociale Geneeskunde van het Academisch Medisch Centrum van
de Universiteit van Amsterdam werd uitgevoerd. Dat onderzoek vond zijn neerslag in het
rapport Preserving and improving the mental health of refugees and asylum seekers (Ikram & Stronks,
2016).
In wat volgt, zal ik eerst het rapport samenvatten. In het tweede deel van deze bijdrage maak
ik enkele kritische reflecties bij het rapport en het daarop gebaseerde Nederlandse briefadvies.
Die bedenkingen zijn gebaseerd op mijn eigen ervaringen en terreinkennis.

Referentie: Tijdschrift Klinische Psychologie, 2016, 46(4), 236-244

Hier leest u het volledige artikel

Research Domain Criteria (RDoC). Naast een categoriale ook een dimensionele transdiagnostische benadering van psychopathologie: een uitdaging voor de nieuwe Interuniversitaire Permanente Vorming Klinische Psychodiagnostiek, optie volwassenen 

Laurence Claes, Imke Baetens, Tinne Cuypers, Mark Schittekatte, Chris Schotte, Marie Vandekerckhove, Johan Vereycken, Rudi De Raedt

Als reactie op de beperkingen van het categoriale Diagnostic and Statistical Manual (DSM)-
systeem (American Psychiatric Association [APA], 2013) voor de classificatie en diagnostiek
van psychische stoornissen (Frances, 2013) heeft het National Institute of Mental Health
(NIMH), een gerenommeerd Amerikaans onderzoeksinstituut dat fondsen verstrekt ten behoeve
van wetenschappelijk onderzoek, een nieuw dimensionaal kader voorgesteld waarin
men op zoek gaat naar processen die aan meerdere psychische stoornissen ten grondslag
kunnen liggen (Insel et al., 2010). Hierbij wordt gezocht naar convergerende patronen tussen
neurale, genetische, gedrags- en cognitieve benaderingen (Sanislow et al., 2010). Het
conceptualiseren van probleemgedrag op basis van dergelijke convergerende patronen heeft
implicaties voor de diagnostiek, die dan naast de beschrijving van stoornissen ook de processen
die eraan ten grondslag liggen in kaart kan brengen. In wat volgt, bespreken we eerst
de beperkingen van het DSM-kader, om nadien het dimensionale Research Domain Criteria
(RDoC)-model voor te stellen.

Referentie: Tijdschrift Klinische Psychologie, 2016, 46(4), 246-252

Hier leest u het volledige artikel
 

Nieuwe autoriteit, nieuwe inzichten? Geweldloos verzet in de hulpverlening

Edward Campforts, Bart Colson, Lindita Imeraj, Sara Wouters, Annik Lampo

‘Nieuwe autoriteit’ en ‘geweldloos verzet’ worden stilaan bekende begrippen in het Nederlandstalige
hulpverleningslandschap en krijgen steeds meer toepassingsgebieden. Geweldloos
verzet biedt tegelijkertijd een visie op conflicten tussen mensen en een praktische methode
om hiermee om te gaan. De toepassing van geweldloos verzet in een pedagogische
context leidt tot een basishouding bij ouders en hulpverleners die als ‘nieuwe autoriteit’ omschreven
kan worden. In deze bijdrage vatten we de ontwikkeling van die methode samen
en duiden we de kernbegrippen. Daarna volgt een reflectie over de relatie van die ideeën met
meer traditionele therapeutische en biologische denkkaders.

Referentie: Tijdschrift Klinische Psychologie, 2016, 46(4), 253-262

Hier leest u het volledige artikel
 

Quo vadis? Een verkenning van recente ontwikkelingen in de behandeling van zedendelinquenten

Kasia Uzieblo, Tine Vertommen, Minne De Boeck, Lonneke Lemlijn, Wineke Smid, Kris Goethals

Inleiding
De laatste decennia is er in toenemende mate maatschappelijke en politieke aandacht voor
de hulpverlening aan daders van seksueel geweld. Die toename piekt doorgaans bij de bekendmaking
van spraakmakende seksuele misdrijven die de schade van seksueel geweld
voor slachtoffer en maatschappij tentoonspreiden. Hierbij verwacht de maatschappij van
onder meer de hulpverlener dat de kans op recidive bij iedere dader tot een minimum - en bij
voorkeur tot nul - herleid wordt. Maar hoe succesvol zijn de huidige behandelingsprogramma’s
voor daders van seksueel geweld? Begrijpt de wetenschap de onderliggende mechanismen
van seksueel geweld al voldoende? Zijn wij in staat om deviante seksuele voorkeuren
tijdig te detecteren en recidive te voorspellen? Dat zijn prangende vragen. Op 17 en 18 maart
2016 vond op de campus van de Thomas More Hogeschool te Antwerpen een grootschalig
congres plaats over de behandeling van zedendelinquenten. Voor dat congres werd samengewerkt
tussen de expertise-eenheid Toegepaste Forensische Psychologie van Thomas More,
het Universitair Forensisch Centrum (onderdeel van de Universitaire Ziekenhuisdienst Psychiatrie
van het Universitair Ziekenhuis Antwerpen) en de Nederlandse afdeling van de Association
for the Treatment of Sexual Abusers (NL-ATSA).
Met als titel At the crossroads: Future directions in sex offender treatment richtte het congres zich op
de laatste wetenschappelijke ontwikkelingen in de theorievorming over zedendelinquentie,
en op de psychodiagnostiek bij en de behandeling van zedendelinquenten. De focus lag hierbij
op de implicaties van de wetenschappelijke ontwikkelingen voor de praktijk. Niet minder
dan dertien internationaal gerenommeerde sprekers waren bereid om voor de deelnemers
deze vertaalslag vanuit de theorie naar de praktijk te maken. De behoefte aan een praktijkgericht
congres was duidelijk groot: ruim 260 practici uit onder andere België, Nederland,
Duitsland en zelfs Australië namen deel aan het congres. Deze bijdrage bevat een beknopte
weergave van de lezingen die een antwoord proberen te geven op de hierboven geformuleerde vragen.

Referentie: Tijdschrift Klinische Psychologie, 2016, 46(4), 263-270

Hier leest u het volledige artikel