Verplicht behandeld, maar toch geen behandeling nodig : een empirische studie naar de predictieve validiteit van de Mind-schaal 

Leo Paesen, Geert Vervaeke, Rob Stroobants, Hans Vertommen

SAMENVATTING
De bereidheid tot inzet van forensische patiënten blijft een belangrijk aandachtspunt,
voor onderzoekers en voor behandelaars. We ontwikkelden de Mind-schaal1 om een
klinisch patroon te meten dat een bedreiging vormt voor hun bereidheid tot inzet. In
de inleiding van deze bijdrage beschrijven we de therapeutische aanvangssituatie, de
theoretische kaders, de resultaten van de testconstructie alsook de gelijktijdige en
discriminante validiteit van de Mind-schaal. We rapporteren verder over een empirische
studie die het verband onderzocht tussen de Mind-score van vijftig ambulante
forensische patiënten en hun gedrag tijdens een psychologische behandeling, zoals
beoordeeld door therapeuten. De resultaten suggereren dat forensische patiënten met
een hogere Mind-score zich minder inzetten tijdens hun behandeling. In de discussie
doen we suggesties voor een therapeutische aanpak die de inzet van deze forensische
patiënten kan verhogen.

Referentie: Tijdschrift Klinische Psychologie, 2015, 45(4), 264-277

Hier leest u het volledige artikel

 

 

Persoonlijkheidsstoornissen in de DSM-5 

Tim Bastiaens, Laurence Claes, Dirk Smits, Marc De Hert

SAMENVATTING
In april 2014 verscheen bij testuitgeverij Boom de Nederlandse vertaling van de vijfde
editie van de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-5; American
Psychiatric Association [APA], 2013; APA/Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
[NVvP], 2014), met daarin twee onderdelen (Sectie II/Sectie III) over persoonlijkheidsstoornissen.
In deze bijdrage bespreken we de belangrijkste veranderingen in de classificatie
van persoonlijkheidsstoornissen ten opzichte van DSM-IV-TR (APA, 2000). Ook
blikken we kort vooruit op toekomstige ontwikkelingen binnen het internationale en
Nederlandse taalgebied.

Referentie: Tijdschrift Klinische Psychologie, 2015, 45(4), 278-288

Hier leest u het volledige artikel

Het casusgebonden overleg in het 'Protocol van Moed' in Antwerpen: preventie met respect voor het beroepsgeheim?

Hanne Op de Beeck

Inleiding
Het experiment met het ‘Protocol van Moed’ (hierna het Protocol genoemd) liep van januari
2012 tot en met december 2013 in het gerechtelijk arrondissement Antwerpen. In dat
experiment maakten politie, justitie, hulp- en zorgverlening afspraken om in acute en complexe
zaken van kindermishandeling de betrokken kinderen zo snel en zo efficiënt mogelijk
veilig te stellen.1 Het Protocol voorzag hiervoor in de volgende mogelijkheden: 1) melding
door hulpverleners van een acute situatie van kindermishandeling aan het parket op basis
van artikel 458bis Strafwetboek of op basis van de noodtoestand; 2) casusgebonden overleg
tussen parket en hulpverlening over een chronische situatie van kindermishandeling;
3) het stellen van vragen door het parket/de politie over hulpverlening aan een individuele
cliënt; 4) het inwinnen van informatie bij het parket door het Comité voor Bijzondere
Jeugdzorg (CBJ)2 of het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling (VK) in het kader van een
risico-inschatting.
In deze bijdrage wordt enkel ingegaan op het casusgebonden overleg, omdat dat in het Protocol
de belangrijkste innovatie was. Het was een voor Vlaanderen unieke overlegstructuur tussen
justitie en hulpverlening. Hier wordt toegelicht – en geïllustreerd – wat een dergelijk overleg
inhield, wat de mogelijkheden van dat overlegplatform waren in het licht van de preventie
van kindermishandeling en welke veiligheidsbuffers werden ingebouwd om ongewenste neveneffecten
te vermijden.
Het experiment werd gedurende de proefperiode wetenschappelijk gemonitord door de KU
Leuven. Een volledig overzicht van het Protocol, de onderzoeksresultaten en de aanbevelingen
die eruit voortvloeiden, is te vinden in Op de Beeck, Put, Tans, Pleysier en Hermans
(2014). Uit die evaluatiestudie blijkt dat het casusgebonden overleg een zeer waardevolle
manier van werken was. Toch worden ook verschillende belangrijke aandachtspunten gesignaleerd.
In deze bijdrage wordt nader ingegaan op een van deze punten: de subjectiviteit
van het ‘noodzakelijkheidscriterium’ dat als basis voor de informatie-uitwisseling tijdens het
overleg werd gebruikt. Dat criterium is belangrijk bij het hanteren van het beroepsgeheim,
en dus cruciaal bij het preventieve gebruik van dat overlegplatform.

Referentie: Tijdschrift Klinische Psychologie, 2015, 45(4), 232-239 

Hier leest u het volledige artikel

Psycho-educatie in therapie: informatie en empowerment

Evelien De Kempeneer

Inleiding
Mensen gaan met allerlei problemen naar een klinisch psycholoog om met een deskundige
te spreken. Tijdens psychotherapeutische sessies komt onder meer aan bod wat de klachten
zijn en hoe men ze kan begrijpen, wat de mogelijke oorzaken zijn van wat men ervaart en hoe
men hiermee verder aan de slag kan. De klinisch psycholoog luistert, maar geeft waar nodig
ook zelf informatie.

Referentie: Tijdschrift Klinische Psychologie, 2015, 45(4), 240-246

Hier leest u het volledige artikel

Een competentieprofiel voor de klinisch psycholoog in België. Samenvatting en gevolgen voor de beroepsgroep. O.b.v. Adviesrapport nr. 9194 van de Hoge Gezondheidsraad

Roland Sinnaeve

Begin september 2015 publiceerde de Hoge Gezondheidsraad (HGR), een wetenschappelijk adviesorgaan van de FOD Volksgezondheid, het rapport Definition of and competency profile for clinical psychology in Belgium (Superior Health Council [SHC], 2015). Het rapport bevat een gedetailleerd competentieprofiel  voor collega’s die als generalist willen starten in een onafhankelijke praktijk. De HGR streeft hiermee meerdere doelen na: een helder competentieprofiel kan ertoe bijdragen dat klinisch psychologen maximaal renderen binnen een multidisciplinair systeem; het geeft de faculteiten een kader om hun opleidingen te evalueren; studenten en praktiserende psychologen kunnen er gebruik van maken om zichzelf te evalueren; het biedt duidelijkheid aan cliënten en andere zorgprofessionals; en, tot slot, het profiel kan gebruikt worden door de overheid om de kwaliteit van de geleverde zorg te controleren en om terugbetaling te reguleren. In deze bijdrage worden de voornaamste elementen uit het rapport toegelicht en worden de gevolgen voor onze beroepsgroep overlopen. 

Referentie: Tijdschrift Klinische Psychologie, 2015, 45(4), 247-257 

Hier leest u het volledige artikel

Muidhond: het verstorende portret van een goed mens die seksueel misbruik pleegt 

Kris Vanhoeck

Romans kunnen op verschillende manieren een plek krijgen in een psychotherapeutisch proces. De therapeut kan zijn cliënt een boek aanraden dat hem deugd zal doen. De cliënt kan er troost, opbeuring, een breder perspectief in vinden. Romans kunnen ook een meer educatieve waarde hebben. De cliënt kan er direct iets uit leren voor zichzelf, of hij kan het hoofdpersonage volgen en via een omweg iets leren. In het forensisch werk gebruiken we deze 'omweg' om een cliënt uit te nodigen over zichzelf na te denken. Deze dubbele functie kunnen romans ook hebben voor therapeuten. Wie neemt er niet eens een spannend boek ter hand om even uit de beladen realiteit te vluchten. Inge Schilperoord schreef zo'n boek. We volgen Jonathan, een arme drommel die in het begin van het boek wordt vrijgelaten uit een Nederlandse kliniek. Hij is in beroep ‘bij gebrek aan bewijs’ vrijgesproken. In eerste aanleg was Jonathan veroordeeld voor seksueel misbruik van een jong meisje. De details worden niet helemaal duidelijk en de eerste veroordeling kwam er 'woord tegen woord'. Jonathan zat in voorhechtenis, werd in het Pieter Baan Centrum op psychiatrische stoornissen en recidivegevaar onderzocht en belandde zo in een tbs-kliniek. Hij ging in beroep, bleef in de tbs-kliniek en wordt dan alsnog vrijgesproken.

Referentie: Tijdschrift Klinische Psychologie, 2015, 45(4), 258-263

Hier leest u het volledige artikel