Een exploratief onderzoek naar de impact en implementeerbaarheid van mindfulnessoefeningen op een afdeling kinderoncologie

Hanna Debruyckere, Katleen Van der Gucht, Filip Raes, Yves Benoit, Ann Morez, Veerle Labarque, Ine De Paepe, Nady Van Broeck

SAMENVATTING
In het kader van een project gesponsord door de Stichting tegen Kanker en in samenwerking
met de vereniging zonder winstoogmerk (vzw) Mindfulness werden gedurende
twee jaar mindfulnessoefeningen aangeboden op de afdelingen kinderoncologie van
de Universitaire Ziekenhuizen (UZ) Gent, Leuven en Brussel. De kinderen en jongeren
deden de oefeningen individueel op de kamer. Familieleden konden deelnemen aan
oefeningen in groepsverband. Hulpverleners kregen een acht weken durende training
aangeboden. De impact op de beleving van kinderen en jongeren en van hun familieleden
werd gemeten aan de hand van een belevingsschaal die bestond uit tien items,
waarbij gepeild werd naar een emotie of toestand. Bij de hulpverleners werd aan de
hand van vragenlijsten gepeild naar de impact op symptomen van stress, angst en
depressie. De mindfulnessoefeningen hadden een positieve impact op de beleving van
kinderen, jongeren en hun familieleden. Methodologische beperkingen maken echter
dat deze resultaten met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd dienen te worden.
Er werden verder geen significante effecten waargenomen op symptomen van depressie
bij de hulpverleners. Wel werd een daling waargenomen in de symptomen van
stress bij personen met een hoog aanvangsniveau qua stress. De implementeerbaarheid
van mindfulnessoefeningen op een afdeling kinderoncologie wordt sterk bemoeilijkt
door zowel kind-, ouder- als structurele factoren, die in dit artikel besproken worden,
zodat hiermee bij toekomstige toepassingen rekening gehouden kan worden.

Referentie: Tijdschrift Klinische Psychologie, 2014, 44(4), 258-272

Hier leest u het volledige artikel
 

 

COTESS: een COgnitieve TEStbatterij voor Senioren 

Paul Dierick, Carine Sachem, Suzy Delarbre, Ann Cappaert

SAMENVATTING
Om dementie en andere cognitieve stoornissen bij ouderen te kunnen vaststellen, de
ernst ervan in kaart te brengen en richting te geven aan behandeling en begeleiding, is
een goed onderbouwd en praktisch diagnostisch instrumentarium nodig. We stellen de
COTESS voor als opvolger van de Vlaamse Dementie Batterij (VDB-2). De tests waaruit
de COTESS is opgebouwd, worden gesitueerd ten opzichte van de cognitieve functies
die er vooral mee getest worden: aandachtsfuncties, geheugenfuncties betreffende
oriëntatie, anterograde geheugenfuncties (nieuwe informatie leren), retrograde geheugenfuncties
(oproepen en herkennen uit het langetermijngeheugen), taalfuncties,
somatognosie, praxis, logisch denken en executieve functies. De anterograde geheugentests
met een uitgestelde conditie nemen daarbij een centrale plaats in, samen met
de tests die als tussentaken ingeschakeld zijn.
We dragen argumenten aan voor de betrouwbaarheid en validiteit die in de testconstructie
zelf gelegen zijn en beschrijven het normeringsonderzoek in de populatie
‘normale ouderen’, zonder geïdentificeerde cognitieve of psychiatrische problemen. De
normtabellen, waarbij rekening wordt gehouden met leeftijd, geslacht en schoolverlatersleeftijd,
zijn gebaseerd op een steekproef van 342 proefpersonen gesitueerd binnen
een leeftijdsbereik van 50-plus tot 90-plus. Aansluitend staan we stil bij het lopende
normerings- en valideringsonderzoek bij personen met gediagnosticeerde dementie.
Ten slotte bespreken we differentiatiemogelijkheden en beperkingen van de COTESS
bij bepaalde cliëntkenmerken, enkele richtlijnen voor testafname en interpretatie, en
toepassingsmogelijkheden bij diagnostiek en behandelbeleid.

Referentie: Tijdschrift Klinische Psychologie, 2014, 44(4), 273-287

Hier leest u het volledige artikel

Suïcidepreventie in Amsterdam

Lyna Polikar, Marcel Buster

Inleiding
Sinds 2007 stijgt het aantal suïcidedoden in Nederland en in andere Europese landen, wat
mogelijk in verband te brengen is met de economische recessie. In 2012 zijn in Nederland
1.753 mensen overleden als gevolg van zelfdoding, een aantal dat neerkomt op 10,5 slachtoffers
per 100.000 inwoners. Na een aanvankelijke daling van het zelfdodingscijfer is er vanaf
2007 een toename van 26%.
Het aantal personen dat na een suïcidepoging bij de Spoedeisende Hulp (SEH) terechtkomt,
bedraagt jaarlijks naar schatting 15.000 (Ten Have, Van Dorsselaer, Tuithof, & De Graaf,
2011). Bij elke suïcide worden ten minste zes mensen in de omgeving direct beïnvloed; bij
een suïcidepoging zijn dat zeker evenzovele naasten (Clark & Goldney, 2000).
Die aantallen en het persoonlijke leed waarmee een suïcide(poging) gepaard gaat, hebben
ertoe geleid dat de Nederlandse minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) in
2014 een ‘Landelijke Agenda Suïcidepreventie’ heeft opgesteld (Ministerie van VWS, 2014).
In Amsterdam, een stad met 800.000 inwoners waar de suïcidecijfers iets hoger zijn dan het
landelijk gemiddelde (12,5 per 100.000 inwoners voor de periode 2010 tot en met 2012), is al
eerder (2010) een suïcidepreventieproject van start gegaan.

Referentie: Tijdschrift Klinische Psychologie, 2014, 44(3), 236-242 

Hier leest u het volledige artikel

Prestatie onder kans: de 'Smoking Gun' van veinzen

Harald Merckelbach, Isabella Niesten

In deze casus wordt het psychologisch onderzoek bij een verdachte van een poging tot doodslag en diefstal beschreven.  De verdachte herinnert zich niets meer van het delict doch er zijn overweldigende technische bewijzen dat hij het delict gepleegd heeft.  De vraag stelt zich of hij geheugenverlies simuleert. Hij had echter geen afwijkende testuitslagen op tests die wijzen op de aanwezigheid van bizarre of atypische symptomen.  De psychologen die het onderzoek verrichten moeten dus een andere weg inslaan om na te gaan of de verdachte geheugenverlies veinst.     

Referentie: Tijdschrift Klinische Psychologie, 2014, 44(4), 243-249

Hier leest u het volledige artikel

Multidisciplinaire richtlijn over autismespectrumstoornissen bij volwassenen: nog veel werk aan de winkel

Johan Vereycken

De recent verschenen Nederlandse multidisciplinaire richtlijn autismespectrumstoornissen (ASS)  bij volwassenen (Kan et al., 2013) wekt om  diverse redenen belangstelling.  Er is de grote vraag naar diagnostiek en begeleiding/behandeling van personen met autistische kenmerken. De kennis over ASS bij hulpverleners in de geestelijke gezondheidszorg laat ook vaak te wensen over. Verder is de diagnostiek van ASS bij volwassenen bijzonder complex. Een ontwikkelingsanamnese is niet altijd mogelijk omdat de ouders overleden zijn, niet willen of kunnen meewerken aan het onderzoek, of omdat de aangemelde persoon het contact met de ouders verbiedt. De diagnostiek bij volwassenen met autistische kenmerken wordt voorts gecompliceerd door de veel voorkomende  psychiatrische comorbiditeit en lastige differentiaaldiagnostische overwegingen.  Deze richtlijn beantwoordt dus aan een reële nood in het praktijkveld. Het is een zogenaamde moederrichtlijn geworden waaruit elke beroepsgroep vervolgens elementen kan filteren die haar aanbelangt. Een keerzijde is dat er heel uiteenlopende thema’s in de richtlijn aan bod komen: herkenning van autistische symptomen bij volwassenen, gespecialiseerde diagnostiek, psychotherapeutische interventies, arbeidshulpverlening, psychofarmacologische en biomedische behandelingen.

Referentie: Tijdschrift Klinische Psychologie, 2014, 44(4), 250-257

Hier leest u het volledige artikel