Beroepsethiek en juridisering

Koen Korevaar

| Tijdschrift Klinische Psychologie, 2015, 45(3), 160-166 |

Inleiding
In 2014 vond er in enkele belangrijke dossiers op het gebied van de Belgische (klinische) psychologie
een doorbraak plaats. Ten eerste was er de erkenning van de klinische psychologie
als gezondheidszorgberoep en de regulering van de psychotherapie in de Wet tot regeling
van de geestelijke gezondheidszorgberoepen (2014). Daarnaast was er de koppeling van een
nieuwe deontologische code aan het register van de psychologencommissie en de oprichting
van een tuchtraad (www.compsy.be/deontologie). Beide ontwikkelingen gaan gepaard met
een vorm van toezicht op de beroepsuitoefening.
Wellicht is het omdat toezicht op de beroepsuitoefening aan belang toeneemt, dat het bespreken
van beroepsethische casussen in opleidingen, inter- of supervisie zich vaak toespitst
op rechten en plichten. Dat blijkt uit vragen als: ‘Wat moet ik in dit geval doen?’, ‘Welke informatie
mag ik nu aan de ouders doorgeven?’, ‘Ben ik verplicht om in dit geval de vader te
informeren?’, ‘Heb ik toestemming nodig van...?’ Men noemt deze vragen ‘deontologische’
(of, vaker in Nederland, ‘beroepsethische’) vragen. De manier waarop de vragen zijn geformuleerd,
impliceert echter dat het hier niet zozeer gaat om persoonlijk gedragen normen en
waarden, maar om wetten en regels waarvan de beroepsbeoefenaar wil weten hoe hij of zij
die moet toepassen. Het zou daarom duidelijker zijn om dergelijke vragen juridische vragen
te noemen, zeker nu de deontologische code voor psychologen als Koninklijk Besluit is gepubliceerd
in het Staatsblad (KB tot vaststelling van de voorschriften inzake de plichtenleer
van de psycholoog, 2014).
Deze bijdrage belicht de geschetste ontwikkelingen in de beroepsbeoefening vanuit het perspectief
van de juridisering van de (beroeps)ethiek. We beschrijven een aantal mogelijk nadelige
consequenties daarvan en pleiten ervoor om discussies over deontologische casussen
in opleidingen, inter- of supervisie breder te voeren dan alleen rond de vraag wat de beroepscode
of de Wet op de patiëntenrechten erover te zeggen heeft.